In de serie ‘DNN in dialoog’ gaan we in gesprek met samenwerkingspartners. Hoe ziet de kracht van samen eruit in de praktijk? We laten professionals aan het woord.
Deze keer gaan we in gesprek met Jelly Hamberg en Loes Koster. Jelly is strategisch relatiemanager bij zorgorganisatie Sensire en partner van het Netwerk Ouderen en Veerkracht Achterhoek. Loes is, samen met Nadieh Bolink, coördinator van het netwerk. Samen bespreken we de landelijke- en regionale ontwikkelingen en hoe je hier als netwerk(partner) bij aansluit.
Kunnen jullie wat vertellen over hoe Netwerk Ouderen en Veerkracht Achterhoek zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld?
Loes: “Oorspronkelijk waren er twee aparte netwerken – Oost- en West-Achterhoek – die later zijn samengevoegd tot één regionaal netwerk gericht op de veerkracht van ouderen. Vanaf het begin lag de focus op dementie, met aandacht voor casemanagement, informatievoorziening en deskundigheidsbevordering.”
Jelly: “We hebben die verbreding bewust gemaakt. Oud worden draait niet alleen om zorg, maar ook om samenredzaamheid en sociale verbondenheid. Door in te zetten op preventie en veerkracht kunnen ouderen langer zelfstandig blijven en neemt de druk op de zorg af.”
Wat is volgens jullie belangrijk in de samenwerking tussen een zorgorganisatie als Sensire en het dementienetwerk?
Jelly: “Onze kracht zit in de breedte van het netwerk. We hebben elkaar simpelweg nodig: niet alleen samenwerken, maar ook gespiegeld worden. Zo blijf je gezamenlijk verantwoordelijk en kun je stappen zetten, ook al is dat soms ingewikkeld. Gelukkig zie ik dat zorgorganisaties en andere partijen de afgelopen jaren steeds beter hun weg naar elkaar vinden.”
Loes: “Als netwerkcoördinatoren wil je gevoed worden door de partners: wat vinden zij belangrijk, waar moeten we op inzetten? Andersom zien wij soms signalen doordat we een overkoepelend beeld hebben. Dingen die je minder snel ziet vanuit één organisatie. Door die wisselwerking houden we elkaar scherp en versterken we elkaar.”
Jelly: “Ik realiseer me dat ik een bijzondere rol heb binnen mijn organisatie: veel vrijheid en vooral heel gericht op samenwerking. Niet iedereen vindt dat even makkelijk, maar juist door samen te werken kun je stappen zetten. In de loop van de tijd hebben we geleerd om vraagstukken en belangen open te bespreken, zodat besluiten echt op inhoud genomen kunnen worden. Dat kost tijd en is soms lastig voor onze netwerkcoördinatoren, omdat zij verschillende lagen en organisaties moeten verbinden.
Verder is het een bewuste keuze dat de gemeente en andere partners meebetalen en medeverantwoordelijkheid dragen. Het gaat niet om veel geld, maar om de dialoog en samenwerking te bevorderen. Het netwerk wordt daardoor steeds meer gezien als een plek waar een goede samenwerkingsstructuur bestaat en waar we ambities gezamenlijk kunnen uitvoeren, in plaats van voor elk nieuw initiatief een eigen structuur te moeten opzetten of een nieuwe pot met geld te moeten vinden.”
Hoe zorgen jullie dat je als netwerk betrokken blijft bij landelijke visies en akkoorden als het IZA, AZWA, HLO en de Visie Eerstelijnszorg? Hoe geef je dit regionaal vorm?
Jelly: “Aan de bestuurlijke tafels worden die akkoorden natuurlijk besproken. Er zit wel verschil tussen de verschillende akkoorden. Zo wordt AZWA bijvoorbeeld echt gezien als de opvolger van het IZA, maar dan zonder het gedoe dat we bij het IZA soms hadden als we wilden samenwerken met het sociaal domein. Voor HLO moet eigenlijk nog veel van de uitvoering starten, maar we zien het ook als een kans om samen te kijken naar wat we regionaal willen doen – ook dingen die nu nog niet gefinancierd zijn.
Daarnaast spelen de WLZ-transitiemiddelen voor ons nog steeds een belangrijke rol. Die staan niet expliciet in het rijtje van landelijke akkoorden, maar bieden wel ruimte om projecten op te zetten binnen de VVT-sector. Soms nemen we onderdelen daarvan mee naar de IZA/AZWA-tafel om te kijken waar we kunnen aansluiten en versterken.”
Loes: “Als netwerkcoordinator worden wij bij deze gesprekken gevraagd om inhoudelijk mee te denken of praten we regelmatig bij met trekkers van programma’s/initiatieven. We zitten aan tafel op beleids- en managementniveau.”
Hoe kom je in contact met de juiste partijen?
Jelly: “De Achterhoek is een overzichtelijke regio met een lange traditie van samen optrekken. We delen kennis actief, zodat iedereen aangehaakt blijft. Tegelijkertijd moeten we nog beter het gesprek voeren over wat die samenwerking betekent voor de verschillende sectoren. De ene organisatie ondervindt immers meer gevolgen van de transities dan de andere.
Binnen de VVT werken we al intensief samen, maar we betrekken ook steeds vaker andere domeinen – zeker rond arbeidsmarktvraagstukken, die voor iedereen in de zorgsector een belangrijk thema vormen. De overtuiging dat we het alleen mét elkaar kunnen doen helpt in het betrekken van partijen.”
Jullie zijn betrokken bij het IZA Regioplan Veerkrachtig Ouder worden. Kan je hier wat meer over vertellen?
Loes: “We hebben met alle samenwerkingspartners in het netwerk een plan ontwikkeld met thema’s als gezond leven, preventie en mentaal welzijn. Een belangrijk speerpunt is veerkrachtig ouder worden, wat goed aansluit bij ons netwerk. De afgelopen twee jaar hebben we in een uitvoeringscoalitie onderzocht wat nodig is voor de regio. Daaruit is één samenhangend plan ontstaan, gericht op eigen kracht en ‘samenkracht’, het versterken van gemeenschappen en het zorgen dat inwoners weten waar ze terecht kunnen. Sterke samenwerking in de wijk, tussen inwoners, professionals en verschillende domeinen, is daarbij essentieel.
Daarnaast richten we ons op vroegtijdige gesprekken over levensstijl en toekomstige zorg: wat is belangrijk voor jou en welke keuzes wil je maken? Wat bijzonder is, is dat een brede coalitie inhoudelijk heeft meegedacht en strategische bestuurders zorgvuldig zijn meegenomen.”
Wat zijn de belangrijkste doelen en speerpunten in het Regioplan voor mensen met dementie in de Achterhoek?
Loes: “Net als in ons netwerk richten we ons op alle inwoners, met extra aandacht voor kwetsbare groepen, waaronder mensen met dementie. Het uitgangspunt is dat, als je ouder wordt, cognitieve problemen gewoon een onderdeel van het leven kunnen zijn en dat mensen weten hoe ze daarmee om kunnen gaan – niet alleen op cognitief vlak, maar ook in andere aspecten van het dagelijks leven.
Vroegsignalering speelt daarbij een belangrijke rol, en samenwerking in de wijk is cruciaal. Dit gebeurt multidisciplinair, van de nuldelijn tot de tweede lijn en weer terug. Daarnaast maken we voor mensen met dementie specifieke afspraken in een jaarplan, waarin we concrete acties en doelstellingen vastleggen die aansluiten op deze doelgroep.
We hebben bewust gekozen om dit aanvullend te doen naast het IZA-plan. Het IZA richt zich meer op het brede transformeren en verbeteren van zorg op meerdere vlakken. Het jaarplan voor dementie focust op intensivering en verdieping binnen deze specifieke groep. Zo kunnen we scherp maken wat er nodig is en wat we specifiek voor deze doelgroep willen doen, terwijl we nog steeds de bredere transformatie in het vizier houden.”
En hoe ziet de samenwerking met het netwerk op dit gebied er in de praktijk uit?
Jelly: “Zoals dat volgens mij overal gaat: je steekt eerst met elkaar de koppen bij elkaar. In het begin voer je vooral gesprekken op hoofdlijnen, daarna ga je in subgroepen concreter maken wat je precies wilt bereiken. Bijvoorbeeld bij het thema wijkgericht werken – daar hebben we echt met elkaar vastgesteld: dit is wat we bedoelen, deze disciplines horen erbij, en over een aantal jaar willen we dat dit in de hele regio goed is ingericht. Daarbij werken we nauw samen met de eerstelijnszorg.
Dat klinkt allemaal eenvoudig, maar dat is het niet. Je moet het ook echt gaan dóen. Alle bestuurders moeten erachter staan en managers en professionals moeten goed geïnformeerd zijn. Ook blijf je natuurlijk met inwoners praten: wat is voor hen logisch en passend? In dat proces merk je dat er in het begin vaak verschillende beelden bestaan. Taal speelt daarin een grote rol; hetzelfde woord kan voor verschillende partijen iets anders betekenen.
We zorgen er met het netwerk voor dat er voldoende casemanagers dementie zijn, dat medewerkers over de grenzen van organisaties heen worden ingewerkt en dat we gezamenlijke werkwijzen afstemmen. Iedereen is in dienst bij een andere organisatie, maar we delen wel de verantwoordelijkheid. Dat geeft kwaliteit en daadkracht.”
Welke knelpunten en kansen kwamen jullie tegen binnen de samenwerking met partijen in het IZA regioplan?
Jelly: “Een belangrijk inzicht is hoeveel tijd samenwerking echt kost. Je moet elkaar goed leren verstaan; als je dat overslaat, loop je later tegen misverstanden aan. Wij investeren bewust aan de voorkant in die afstemming, zodat gemaakte afspraken ook echt gedragen worden. Dat vraagt geduld – en soms tijd om de juiste mensen met het juiste mandaat aan tafel te krijgen.”
Loes: “Voor ons als netwerk heeft het IZA vooral een gevoel van urgentie gebracht: het besef dat we echt anders moeten gaan werken. Ook is de verbinding met het strategisch-bestuurlijk niveau veel sterker geworden; het netwerk wordt nu gezien als een volwaardige partner, waar je dingen kan neerleggen. Tegelijk vraagt het proces om tempo én geduld: we willen vooruit, maar wel samen, in het tempo dat iedereen kan volgen.”
Wat wil je de regionale dementienetwerken in Nederland meegeven op dit gebied?
Jelly: “Hou vol, vooral. Laat je niet te veel afschrikken als er even onrust is in je netwerk of de energie wat wegloopt. Volhouden betekent ook dat je tegelijkertijd in actie blijft komen. Het hoort er allemaal bij. Als je dat kunt hebben en verdragen, dan word je volgens mij een duurzaam netwerk.
Daarnaast is het belangrijk om flexibiliteit te hebben. Soms lukt het een organisatie even niet om het stokje vast te houden, maar dan kunnen anderen dat overnemen. Zo houd je continuïteit aan de tafel en blijft het netwerk aanspreekbaar. Dat is cruciaal, hoe moeilijk het soms ook is. Coördinatoren hebben hierin een belangrijke rol: zij mogen en moeten – bij wijze van spreken – spiegelen of alles goed loopt, ook als dat niet altijd leuk is.
Verder is het belangrijk om te kijken waar de energie zit. Volhouden betekent niet alleen doorzetten, maar ook de kansen grijpen die zich voordoen. Boek kleine successen en laat zien wat je doet. Zet jezelf op de kaart. Zo groeit het netwerk en blijft het effectief, ook op langere termijn.”